Gratis bezorgd binnen NL vanaf € 20,-
Meest complete NT2-assortiment
Wereldwijde verzending
Terug naar dossier Oefenen met voorzetsels in de NT2-les

Oefenen met voorzetsels in de NT2-les

5 werkvormen

Iemand die Nederlands gaat leren, staat voor een aantal grote uitdagingen. Één van die uitdagingen is het leren van voorzetsels. Waarom is dat zo moeilijk? En wat kun je doen om voorzetsels met je cursisten aan te pakken, naast het stampen van rijtjes? Je leest het in dit artikel.

Tijd, plek, ruimte en richting

Voorzetsels zijn lastig, maar ook heel belangrijk. Een voorzetsel is een zinselement dat een relatie uitdrukt tussen de woordgroep waar het bij hoort en een ander element in de zin. Zonder voorzetsels kun je geen tijd, plek, ruimte, richting of relatie tussen woorden in een zin aangeven. Voor cursisten is het belangrijk om het gebruik van voorzetsels onder de knie te krijgen, want fouten met voorzetsels kunnen leiden tot misverstanden of onduidelijkheid in communicatie.

 

Geen regels, geen patronen bij voorzetsels

Het aanleren van voorzetsels is complex. Vaak zijn er namelijk geen regels of patronen waar een cursist zich aan kan vasthouden. Soms kunnen voorzetsels bovendien meerdere betekenissen hebben. Neem bijvoorbeeld het voorzetsel in. Deze kan meerdere betekenisrelaties uitdrukken, bijvoorbeeld plaats (in de auto), richting (het bos in, in het leger gaan), tijdsduur (in een uur), tijdstip (in de winter), toestand (in bloei, in flarden), middel (in natura betalen). Ga maar eens na hoe ingewikkeld dit is voor een NT2-cursist.

 

Idiomatische betekenissen

Maar het wordt nog lastiger. Veel voorzetsels hebben een betekenis die niet direct kan worden afgeleid uit de betekenis van het woord waaruit het voorzetsel bestaat. Bijvoorbeeld, het voorzetsel over heeft in de zin Ik zal er nog eens over nadenken een idiomatische betekenis die niet letterlijk te vertalen is naar over in Het kleed ligt over de tafel.

 

Oefen met vaste voorzetselcombinaties in de NT2-les

Gelukkig zit er ook enige regelmaat in het voorzetselgebruik. Sommige werkwoorden komen namelijk vaak voor in combinatie met een vast voorzetsel. Een paar bekende voorbeelden zijn: scheiden van, twijfelen aan, aandacht hebben voor, kijken naar en houden van. De meeste van deze combinaties zullen op niveau A1 of A2 nog niet aan de orde komen. Maar bij B2- of C1-cursisten kan het goed zijn om deze lijst te oefenen. Er staan diverse handige lijsten op internet met deze vaste voorzetselcombinaties. 

 

Interferentie van de moedertaal

Voor veel NT2-cursisten zijn voorzetsels ook ingewikkeld omdat ze in hun moedertaal niet of op een andere manier voorkomen. Sommige talen, zoals het Tarifiet, gebruiken voorzetsels op een andere manier dan het Nederlands. Zo kent het Tarifiet één voorzetsels om zowel naar als bij uit te drukken en kent het geen verschil tussen op en over. Het voorzetsel in wordt ook op een andere manier gebruikt dan in Nederland. Zo zeg je in het Tarifiet Hij is in buiten.

 

Aan de slag met voorzetsels in de NT2-les

Vooral het gebrek aan regels en patronen maakt het aanleren van een juist voorzetselgebruik lastig. Zorg er daarom voor dat je voldoende herhaling en variatie biedt zodat de cursist de verschillende voorzetsels kan leren gebruiken op de juiste manier in verschillende contexten. Hieronder geven we een aantal werkvormen voor het oefenen van voorzetsels in je NT2-klas. Natuurlijk is alles sterk afhankelijk van het niveau van de groep waaraan je lesgeeft.

 

#1 Video bekijken

Bekijk samen een stukje video. De video kun je afstemmen op het niveau van je groep of cursist. Na afloop stel je de cursist een aantal vragen, zoals:

  • Waar lag het boek?
  • Waar stond de fiets?

Heb je meer gevorderde cursisten in je groep, dan kun je de cursisten in tweetallen de vragen aan elkaar laten stellen. Het kan een goed idee zijn om het tweetal voor de klas te zetten, gezamenlijk het fragment te bekijken en daarna elkaar de vragen te laten stellen. Geef de rest van de groep dan de opdracht om een lijstje te maken van voorzetsels die ook aan bod zijn gekomen maar die het tweetal gemist heeft.

 

#2 Kranten knippen

Haal in je oefeningen voorzetsels, achterzetsels en tussenzetsels uit elkaar. Dit zorgt ervoor dat cursisten zich bewuster worden van de verschillende vormen en de plekken waar voorzetsels kunnen voorkomen. Een leuke en eenvoudige werkvorm is bijvoorbeeld de volgende.

 

Knip krantenartikelen uit en laat cursisten met een marker alle voorzetsels in het artikel of op de pagina markeren. Voor voorzetsels gebruiken ze bijvoorbeeld een gele marker, voor achterzetsels een groene, enzovoorts. Zo maken ze direct ook wat extra leesmeters. Het gaat er bij deze oefening om dat de cursist zich bewust wordt van de hoeveelheid én van de positie van de voorzetsels.

 

Uiteraard is het belangrijk om een passende tekst te zoeken voor ieder niveau. Laat de cursisten het werk van elkaar nakijken met een andere kleur markeerstift. Zo kunnen ze goed zien welke voorzetsels ze hebben gemist.   

 

#3 Aan de slag met spellen

Maak de oefeningen levendig. Net zoals grammatica in een contextrijke omgeving geleerd moet worden zodat cursisten er betekenis uit kunnen halen, is het voor voorzetsels ook belangrijk dat cursisten deze leren in een visueel rijke omgeving waarin ze verbindingen kunnen maken en de betekenis kunnen visualiseren. Dit zorgt voor een beter begrip en een betere reproductie.

 

Een aantal leuke spelvormen die je kunt gebruiken:

  • Gebruik een praatplaat om voorzetsels te oefenen. Met praatplaten kunnen alle aspecten van de Nederlandse taal geoefend worden, dus zeker ook de voorzetsels. Kijk bijvoorbeeld eens naar deze praatplaat van Boom NT2.
  • Verstop objecten in en rondom de lesruimte en geef de cursisten een lijst van voorzetsels om ze te vinden (bijv. vind de pen onder het bureau, vind het boek tussen de twee stoelen).
  • Speel een spelletje Hints met je cursisten waarin ze woordgroepen met voorzetsels moeten uitbeelden.
  • Verdeel de groep in teams en laat ze racen om een set van voorzetsel-gerelateerde taken te voltooien (bijv. ren naar de muur en raak het aan, spring over de doos, kruip onder de tafel).
  • Voor jongere leerlingen kun je bekende spellen zoals memory of pictionary inzetten. 
  • Laat cursisten in paren werken om een verhaal te creëren met zoveel mogelijk voorzetsels. Na het schrijven moeten ze het verhaal ook voorlezen. Zo pak je gelijk het schrijven en spreken weer even mee.

 

#4 Draai het rad

Kijk ook eens op Wordwall voor leuke werkvormen (of maak ze gemakkelijk zelf). Duizenden leraren zijn hier actief en hebben leuke werkvormen gecreëerd waar jij ook gebruik van kunt maken.

 

Zoek of maak op Wordwall gemakkelijk een draaischijf met werkwoorden die een vast voorzetsel hebben. Laat om de beurt cursisten de draaischijf draaien op het digibord en laat ze in tweetallen een zin maken met het gedraaide werkwoord. Ze kunnen met elkaar dan discussiëren over het juiste voorzetsel én een mooie zin maken. Hebben de tweetallen een zin bedacht? Bespreek na, draai het rad nogmaals en herhaal het proces. 

 

#5 Ontdek het op Kahoot!

Net als op Wordwall zijn op Kahoot! ook veel docenten actief. Naast vele andere onderwerpen, vind je ook veel oefeningen met voorzetsels. Je kunt hiermee aan de slag op verschillende niveaus: oefen met de beginners de voorzetsels die een plek aangeven en oefen met de gevorderden met vaste voorzetsels bij woorden en werkwoorden.