De regels van de spelling
Hieronder vindt u nuttige informatie over de Nederlandse taal en de belangrijkste regels. U kunt ook deze ook hier downloaden.
De meervouden
Het meervoud heeft in het Nederlands een paar specifieke problemen:
Het enkelvoud met een dubbele klinker heeft in het meervoud een enkele klinker. Voorbeelden zijn:
Het meervoud van ‘zaag’ is ‘zagen’
Het meervoud van ‘been is ‘benen’
Het meervoud van ‘poot is ‘poten
Het meervoud van ‘muur’ is ‘muren’
Het enkelvoud met een enkele klinker heeft in het meervoud een dubbele medeklinker. Voorbeelden hiervan zijn:
Het meervoud van ‘man’ is ‘mannen’
Het meervoud van ‘pen’ is ‘pennen’
Het meervoud van ‘bil’ is ‘billen’
Het meervoud van ‘bos’ is ‘bossen’
Het meervoud van ‘bus’ is ‘bussen’
Meervouden met een –s:
Woorden die meestal in het meervoud op –s eindigen, krijgen zijn woorden op:
-e kopje-kopjes, studente-studentes
-ie vakantie-vakanties
-el tafel-tafels
-en jongen-jongens
-er moeder-moeders,
-em bezem-bezems
-erd sufferd-sufferds
Maar er zijn er meer: broer-broers, oom-ooms, kok-koks, zoon-zoons. Woorden eindigend op een klinker krijgen -‘s: auto’s, foto’s, paraplu’s, hobby’s, taxi’s.
Let op: er zijn nogal veel uitzonderingen op deze regels, zoals kind-kinderen, schip-schepen, blad-bladeren, koe-koeien, museum-musea. Voor meer voorbeelden van uitzonderingen: zie de Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen (NCB, 2011).
De klinkers
Het Nederlands heeft zestien klinkers: A,AA, E,EE, I,IE, O,OO, U, UU, OE, EU, UI, EI, AU, ? (de ‘stomme e’). We gebruiken maar vijf letters om deze te schrijven, namelijk a/e/i/o/u. Dit geeft bij de spelling problemen, zie ook hierboven bij Meervouden. Klinkers die in veel talen niet voorkomen zijn: het verschil tussen AA en A, EE en EI/IJ, OE en UU, I en IE, AU en UI en de ‘stomme ?’. Hiervoor zijn series oefeningen op de app te vinden. Als u het verstaan en de uitspraak van de klinkers moeilijk vindt, raden wij u de app SpreekBeter aan.
De medeklinkers
De meeste medeklinkers zijn ook bekend in andere talen, maar er zijn een paar knelpunten.
-
Ten eerste, de G en H. In veel talen worden deze anders uitgesproken dan in het Nederlands en in een aantal talen komt de H niet voor.
-
Ten tweede, de B en P. In een aantal talen is er namelijk geen verschil tussen B en P, of een van beiden komt niet voor.
-
Ten derde, de R en L. Deze klanken komen in een aantal talen niet voor, met name in Zuid-Oost Azië, en geven daardoor veel problemen.
-
Tot slot, de T en D aan het eind van het woord. In veel talen komen deze klanken niet voor aan het eind van het woord. Sprekers uit die landen hebben vaak moeite met het waarnemen van de eind –t of –d. Verder is dat de –d aan het eind van een woord wordt uitgesproken als –t: hond=/hont/ , vriend=/vrient/. Als iemand de –d als –d uitspreekt, klinkt dit als een meervoud: /honde/, /vriende/. Dat kan misverstanden geven. Als je wilt weten of een woord aan het eind een –t of een –d heeft, kun je en een meerwoud van maken: hond – honden.
Let op: dit gaat niet op bij werkwoordsvormen, pas op!
Voor al deze knelpunten zijn series oefeningen te vinden op deze app. Luister en spreekoefeningen vindt u in de app SpreekBeter.
De stomme e (?)
De stomme e komt erg veel voor in het Nederlands, en heeft ook vaak betekenis: in meervouden: loop, lopen, vrouwelijk: docent, docente. Verder in de lidwoorden: /d?/, /?t/, /?n/, en uitgangen: mooi, mooie. Deze klank is vaak moeilijk om te horen, want er valt geen klemtoon op de stomme e. Voor veel anderstaligen is het nuttig om te oefenen met het horen van de stomme e.
Werkwoordsvormen
Bij de werkwoordsvormen hebben we ook te maken met de volgende knelpunten.
-
Ten eerste zijn er de werkwoorden met een stam op –t. Omdat in het Nederlands geen dubbele -tt aan het eind van een woord kan voorkomen, wordt hier geen –t toegevoegd aan de stam: ik wacht – jij wacht – hij wacht.
-
Ten tweede, werkwoorden met een stam op –d krijgen wel een –t er achter: hij antwoordt, jij wordt.
-
Ten derde, de verleden tijd heeft –te(n) na een stam die eindigt met de letters –t, -k, -f, -s, -ch, -p en x. Na alle andere letters komt –de(n).Om deze te onthouden zijn er een paar ezelsbruggetjes gemakkelijk:
’t kofschip + x, ’t fokschaap + x, soft ketchup + x.
- Ten vierde, zijn er de woorden die beginnen met be-, ge-, er-, her-, ont-, ver-. Het deelwoord krijgt dan niet ge- er voor, waardoor tweede en derde persoon enkelvoud en het deelwoord hetzelfde klinken. Bijvoorbeeld:
Hij beleeft – hij heeft beleefd
Het gebeurt – het is gebeurd
Jij erkent – ik heb erkend
Zij herhaalt – zij heeft herhaald
Jij ontdekt – hij heeft ontdekt
Hij vertelt – ik heb verteld
Dat betekent dat men om te weten hoe het werkwoord geschreven moet worden, eerst de zin moet ontleden, om te bepalen wat het werkwoord is. Dit is lastig, vooral als het een langere zin is, met een bijzin: hij heeft, toen hij uitgerust was, ons het hele verhaal verteld.
Voor meer informatie over dit onderwerp is de Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen (NCB, 2011) een goede bron.
Internationale woorden
In het Nederlands worden de leenwoorden, woorden uit andere talen, over het algemeen geschreven zoals in de oorspronkelijke taal. Voorbeelden zijn de woorden ‘garage’, ‘chef’ en ‘journalist’. De uitspraak wordt vaak vernederlandst: /sjampo/,/restorant/, maar vaak ook niet: blouse=/bloes/, journaal=/zjoernaal/.
Van belang is het woordaccent van deze leenwoorden. De woorden uit het Frans worden met het Franse accent uitgesproken: journaLIST, ecoNOOM aan het einde van het woord. Dit verschilt van het accent in het Engels, dat meer naar voren in het woord ligt: JOURnalist, eCOnomist.
Lange woorden
Bij langere woorden en samenstellingen is het uitspreken van de woordaccent op de goede plaats van groot belang. De plaats van de klemtoon is wisselend in het Nederlands, dus kan alleen door goed luisteren geleerd worden. In veel van deze woorden komt de ‘stomme e’ voor: deze heeft nooit het accent. Het is zaak goed te luisteren naar het accent bij de lange woorden. Als u dit moeilijk vindt kunt u de series over woordaccent van de app SpreekBeter gebruiken.
Spreektaal
Hier vallen verschijnselen als assimilatie onder, maar ook het verbinden van woorden en het weglaten van klanken. Mensen zeggen bijvoorbeeld niet ‘Ik weet het niet’, maar ‘Kweenie’. Het maakt het begrijpen van gesproken taal soms moeilijk. Het is daarom goed om hier specifiek mee te oefenen.