Free shipping within the Netherlands above € 20,-
The most complete NT2 webshop
Worldwide shipping
Welke aspecten van de Nederlandse uitspraak zijn lastig en waarom?

Welke aspecten van de Nederlandse uitspraak zijn lastig en waarom?

Er is een bekend verhaal dat in de tweede wereldoorlog Scheveningen het woord was dat werd gebruikt om valse agenten op te sporen.

Alleen Nederlanders kunnen dat goed uitspreken: met een harde /S/ en /G/. Of dit verhaal klopt weten we niet, maar het is een voorbeeld van de voetangels en klemmen van de Nederlandse uitspraak.

 

Ter verduidelijking hebben we de verschillende aspecten van de uitspraak in vieren gedeeld:

 

  1. De klinkers
  2. De medeklinkers
  3. De medeklinkercombinaties
  4. De melodische aspecten: woordaccent, zinsaccent, ritme, en intonatie

 

Deze vier aspecten kunnen we als volgt beschrijven:

 

1. De klinkers (13 + 3 tweeklanken) horen typisch bij het Nederlands, de meeste talen hebben niet zoveel klinkers, vaak hebben ze er maar vijf of minder. Germaanse en Scandinavische talen hebben veel klinkers. Ook de manier waarop wij de klinkers spellen is typisch Nederlands. In andere talen wordt bijvoorbeeld de EU gespeld als Ö, en de OE als U. Dit geeft uiteraard verwarring.

 

2. De meeste medeklinkers vormen geen probleem, ze komen in de meeste talen ook voor, maar er zijn talen waarin sommige van onze medeklinkers ontbreken. Denk aan het Pools en Frans zonder de H, of het Chinees zonder de R en L. Ook komt het voor dat klanken net iets verschoven zijn, zoals goed te horen is bij Duitsers die de /w/ uitspreken als een soort /v/.

 

Voor volwassen sprekers is het moeilijk een klank die in hun moedertaal niet voorkomt aan te leren. Dan blijkt een medeklinker veel invloed te hebben op de verstaanbaarheid. Denk bijvoorbeeld aan Engelsen of Chinezen die de /r/ niet kunnen zeggen, en hoezeer dat de spraak beïnvloedt.

 

3. Medeklinkercombinaties zijn weer typisch Nederlands, zoals in woorden als herfst of schrift. Hierbij gaat het niet om losse klanken die iemand niet kan maken, maar om de combinatie van klanken. Dat blijkt in de praktijk voor sommige sprekers moeilijker dan voor anderen. De /sch/ en de /ng/ van Scheveningen zijn daarvan voorbeelden, maar ook de eind-t: maakttaart, geeft vaak problemen.

 

4. Bij de melodische aspecten, woordaccent, zinsaccent, intonatie, ritme en woordbinden, ligt het wat ingewikkelder. Deels zijn dit typische kenmerken van het Nederlands maar ook speelt de transfer uit de moedertaal een grote rol.

  • Het woordaccent is verschillend per taal. Voor Nederlands is dat het Germaanse klemtoonpatroon, met het accent meer vooraan in het woord: VAder, LOpen . Bij andere talen, bijvoorbeeld de Romaanse talen, ligt het accent juist op het eind van het woord. Let wel op: leenwoorden in het Nederlands uit het Frans hebben de franse klemtoon: uniFORM, journaLIST, en het gaat hierbij om honderden leenwoorden.
  • Voor sprekers van toontalen, zoals het Chinees, is het moeilijk om deze aspecten te leren horen. In hun taal geeft de toonhoogte betekenis aan, het onderscheidt woorden van elkaar.
  • Het zinsaccent ligt op het woord in de zin dat het belangrijkste is. Dit is universeel, al is de mate waarin en de wijze waarop dit gebeurt; de sterkte van het accent, per taal wel verschillend. De vraagintonatie gaat in het Nederlands altijd omhoog aan het eind van de zin, maar in Zuidoost-Azie is dat heel anders. Thaise sprekers bijvoorbeeld gaan bij een mededelende zin aan het eind omhoog met hun stem, waardoor zij in onze oren wat onzeker overkomen.
  • Ook ritme is typisch voor het Nederlands: Heerlijk, helder, Heineken.
  • Woordbinden, het aan elkaar binden van woorden, of zelfs het half of heel weglaten van woorden binnen een woordgroep, keptsodruk, kweenietmeer en dergelijke, komt in sommige Zuidoost-Aziatische talen niet voor. Deze sprekers hebben de neiging ieder woord, of zelfs iedere lettergreep los uit te spreken. Dit maakt dat ze soms wat boos of agressief klinken.

Welke aspecten moeten nu worden aangepakt in de NT2-les?

 

Daarvoor zijn een aantal criteria aan te geven:

 

  • Is het aspect onbekend aan de cursisten?
  • Is het aspect typisch Nederlands?
  • Hoeveel invloed hebben de aspecten op de begrijpelijkheid van het woord of zin?
  • Is het een aspect dat in de moedertaal niet voorkomt?

 

Om te beginnen met de eerste: de melodische aspecten zijn de meeste anderstaligen onbekend, omdat het in hun eigen taal nooit bewust aan de orde kwam. We leren de melodie van de taal al voor we kunnen spreken, als heel klein kind. Je kunt aan het brabbelen van kinderen al horen welke taal ze ‘spreken’. We zullen de cursisten van deze aspecten bewust moeten maken.

 

De typisch Nederlandse aspecten zijn de klinkers en de medeklinkercombinaties. Ook voor de spelling is het van belang de klinkers te kunnen onderscheiden. De begin- en eindclusters, strandherfst, komen in het Nederlands heel veel voor, en zijn voor sprekers van sommige talen, zoals Spaans en Indonesisch, heel lastig.

 

De begrijpelijkheid wordt voor het grootste deel bepaald door de medeklinkers. In sommige talen, Bijvoorbeeld Arabisch en Hebreeuws, worden de klinkers alleen aangeduid en ook in het Nederlands is een woord zonder klinkers toch onmiddellijk herkenbaar:: HLLND FSTVL stond een aantal jaar geleden op de affiches. En een winkel in Amsterdam heet SPRMRKT.

Dit is een reden om veel aandacht te besteden aan het oefenen van een medeklinker die iemand niet kent uit de eigen taal.

 

Aspecten die in iemands moedertaal niet voorkomen, zoals sommige klinkers of tweeklanken (euui, of uu) moeten apart geoefend worden als ze problemen geven. Dat geldt ook voor bepaalde medeklinkers, zoals de /R/ en de /H/. Maar ook en misschien nog wel meer geldt dit voor klanken die wij anders spellen dan in andere talen gebruikelijk is. Dat is onze /OE/ die bijna overal als U gespeld wordt, en dan de uitspraak /boes/ veroorzaakt, of de /CH/ die vaak als /SJ/ wordt uitgesproken.

 

Helaas zijn er geen snelle trucs voor uitspraak problemen. Het laten zien of voelen van mondstanden heeft weinig zin, omdat de spraak veel te snel gaat om mondstanden te kunnen toepassen. Ook liplezen biedt maar een klein aantal verschillende mondstanden. Een bekend probleem van Arabisch sprekenden, het verschil tussen P en B, dat zij niet kennen, kun je al helemaal niet zien: paard / baard. Ook het leren van losse klanken heeft niet veel zin, omdat een klank in een woord steeds verschilt door de omgeving van de andere klanken. Probeer maar eens kaal/kiel/koel/kul te zeggen, en voel hoe de K verschuift in de mond.

 

Goed leren luisteren en naspreken van woorden en zinnen, en dat vaak en veel doen is de enige remedie. In de NT2-les is daar geen tijd voor, al helemaal niet als er in die klas maar één leerder met een bepaald uitspraakprobleem zit. De melodische aspecten kunnen wel klassikaal aan de orde komen, omdat die voor de meeste mensen niet bekend zijn.

 

Voor individuele uitspraakproblemen bestond al de Uitspraaktrainer Online en nu is er sinds kort de mogelijkheid om op de smartphone te oefenen. We hebben veel voorkomende knelpunten in totaal 25 series samengesteld, die men kan downloaden en zo vaak oefenen als men wil. In de bus of in bad, als een serie eenmaal gedownload is, kan er eindeloos mee geoefend worden.

 

Zie www.SpreekBeter.nl voor meer informatie.

Margreet Verboog

Lieske Adèr